header handjes

“Nee, want te normaal”. Waarom het begrip ‘reguliere werking’ aan herziening toe is.

Waarom krijgen sommige organisaties geen projectsubsidie? In de cultuursector klinkt het soms erg droog: “Omdat het project tot de reguliere werking behoort.” Of anders gesteld: “Het ligt te veel in het verlengde van het beleidsplan.” 
Wat een objectief argument lijkt, is in de praktijk vaak moeilijk toetsbaar. Bovendien leidt het tot absurde situaties, ontmoediging bij aanvragers én inefficiënt subsidiebeleid. Hoog tijd om het begrip regulier opnieuw onder de loep te nemen. 

Wat betekent ‘regulier’ eigenlijk? 

Het woord ‘regulier’ lijkt op het eerste gezicht vanzelfsprekend. ‘Gangbaar’, ‘gebruikelijk’, ‘volgens de regel’, zo leert een snelle zoektocht op het wereldwijde web. Maar bij subsidiebeoordelingen blijkt die vanzelfsprekendheid net het probleem. Want wie bepaalt wat "gebruikelijk" is in een context waarin innovatie, flexibiliteit en maatschappelijke urgentie voortdurend om aandacht vragen? 

In het Bovenlokaal Cultuurdecreet en het (vorige) Amateurkunstendecreet wordt het woord "regulier" frequent gebruikt als uitsluitingsgrond voor projectsubsidies. Maar nergens wordt het begrip gedefinieerd. Wel moeten aanvragers aantonen dat hun project "de reguliere werking overstijgt". En dus keert de afwijzing regelmatig terug in zinnetje als: "De beoordelingscommissie acht dit onvoldoende vernieuwend en te veel aansluitend bij het beleidsplan." 

Geen theoretisch verhaal 

De impact van deze beoordelingstaal is niet theoretisch. Zo kreeg een organisatie in 2024 een negatieve beslissing voor een project dat gericht was op kwetsbare kinderen. De motivatie? Het zou een voortzetting zijn van iets uit het beleidsplan, en was dus niet vernieuwend genoeg. Ook andere organisaties kregen eerder een njet, omdat hun project – ondanks extra partners, bijkomende infrastructuur en nieuwe inzet – toch te veel zou lijken op wat ze "normaal" doen. 

Deze redeneringen suggereren dat organisaties hun basiswerking moeten verlaten om in aanmerking te komen voor tijdelijke middelen. Alsof je geen projectsubsidie mag aanvragen precies omdat je er goed in bent. Dat staat haaks op de logica dat projectmiddelen net bedoeld zijn als hefboom voor verdieping, verankering, samenwerking of uitrol

Papierproppen pen

Miskenning van sterktes van organisaties 

Het criterium ‘regulier’ wordt te vaak gebruikt als een soort vangnet om twijfels over een dossier mee te onderbouwen. Terwijl de grens tussen reguliere werking en projectwerking zelden zwart-wit is. Een tijdelijke uitdieping, samenwerking, vernieuwing in methodiek of doelgroepgerichte experimenten kunnen perfect voortbouwen op de bestaande missie, maar toch een extra inspanning vragen. 

Het wordt wrang als net dat uitgangspunt – het versterken van de eigen sterktes – tegen jouw vzw wordt gebruikt. Bovendien dwingt het soms tot strategische kronkels, waarbij organisaties toekomstige acties bewust niet benoemen in hun beleidsplannen. Omdat ze ervan uitgaan dat ze beroep zullen moeten doen op externe financiering en vrezen dat het hen anders als ‘reguliere werking’ zal worden aangewreven. 

Een sectorbrede uitdaging 

Hoewel sociaal-culturele organisaties vaak de dupe zijn van deze logica – net omdat ze breed werken rond thema’s, doelgroepen en partnerschappen – is dit geen geïsoleerd probleem. Gelijkaardige bezorgdheden worden sectorbreed herkend. Organisaties worden meer dan eens teruggefloten met het argument dat het project geacht wordt deel uit te maken van de reguliere werking. Het vermoeden van dubbele subsidiëring loert misschien te snel om de hoek? Terwijl dit vaak niet terecht is. Extra projecten vragen vaak extra inzet – in tijd, partnerschap of methodiek. Zeker bij kleinere of minder gesubsidieerde spelers is er zelden ruimte om iets nieuws uit de bestaande middelen te persen. 

Hoe kan het beter? 

Het zou goed zijn dat er meer nuance en helderheid komt in de omgang met het begrip ‘regulier’. Dat start met heldere definities. Zorg dat het per subsidieprogramma duidelijk is wat als reguliere werking wordt gezien en wanneer een project dat overstijgt. Meer transparantie voor aanvragers en beoordelaars is ook belangrijk. Zowel organisaties als commissies hebben nood aan gedeelde interpretatiekaders. Zo kan een FAQ per projectlijn, afgestemd met het veld, veel helderheid bieden. Een gezonde portie realisme is welkom. Kijk bij structureel gesubsidieerde organisaties kritisch naar de begroting en logica van het project. Maar geef tegelijk ademruimte aan kleinere of prille initiatieven om te groeien, ook als dat gebeurt binnen de logica van hun bestaansreden. Laat ook ruimte voor organisaties om goed te verantwoorden waarom een aanvraag de reguliere werking overstijgt. Uiteindelijk is het belangrijkste om goed na te denken over het doel van projectmiddelen. Wil het beleid enkel innovatie stimuleren? Of ook verdieping, versterking en duurzame impact? 

Organisaties kunnen ook zelf bijdragen door beleidsplannen transparant op te stellen, gedetailleerde projectomschrijvingen te maken waaruit de surplus-laag onmiskenbaar blijkt, en door begrotingen correct af te lijnen. Maar ... 

het is aan de overheid en beoordelingscommissies om die openheid niet af te straffen met semantiek. Als ‘regulier’ een afwijzingsgrond blijft zonder duidelijke richtlijnen, is goed bestuur zoek. Want projectmiddelen zijn geen beloning voor het afwijken van een reguliere werking, maar een investering in maatschappelijk potentieel. Laten we het beleid daar opnieuw op afstemmen. 

Elke Verhaeghe Neem contact op met Elke